U bent hier:
Home
>
Uitgebreide informatie Rottweiler
> Geschiedenis van de Rottweiler
Geschiedenis van de
Rottweiler
De Rottweiler stond vroeger als
de Rottweiler Metzgerhund bekend, dus als de slagershond van de stad Rottweil in
het huidige Baden-Wurttemberg. Dit voorbeeld van een perfect veedrijverstype is
door Duitse fokkers tot een hoge mate van bruikbaarheid veredeld. Tegenwoordig
is de Rottweiler dan ook een van de meest verspreide en meest gewaardeerde
veedrijvers ter wereld. Maar dat is niet de enige reden waarom de voormalige
slagershond uit Rottweil zo veel roem oogst. Er gaat kennelijk veel
aantrekkingskracht van zijn aard uit, want hij wordt in de meeste gevallen als
gezelschapshond met waak- en verdedigingskwaliteiten gehouden. Hij staat
weliswaar in de schaduw van de alom bekende Duitse Herdershond, maar de
populariteit en bruikbaarheid van die hond is moeilijk te overtreffen. Dat
zelfde geldt trouwens voor twee zo verschillende rassen als de Bouvier en de
Dobermann die eveneens populairder zijn als de Rottweiler. Dat neemt echter niet
weg dat de Rottweiler de laatste jaren een enorme ontwikkeling heeft
doorgemaakt. Hij is eeuwenlang onopgemerkt gebleven en zelfs in zijn eigen land
weet men heel weinig van zijn geschiedenis. Tot in de jaren '30 was hij buiten
Duitsland praktisch onbekend. Het zou zo'n 30 jaar duren voordat hij zich
bijvoorbeeld werkelijk in de Angelsaksische landen had gevestigd. Maar toen werd
hij ook bijzonder populair, niet in de laatste plaats omdat hij zo robuust en
zelfverzekerd is.
De Rottweiler komt voort uit de
mastiff, een hond 'van een sterk ras' die rechtstreeks afstamde van de Molossers
die als vechthond en oorlogshond werden gefokt. De mastiff werd echter ook voor
meer vredelievende taken ingezet, iets waarvoor kracht, een ongekende moed en
tegelijkertijd een zekere beweeglijkheid onmisbaar waren. Zijn taken bestonden
onder andere uit het drijven van runderen, of dat nu op de boerderij, op de weg
of bij de slagers plaatsvond. Vanwege het verlangde werk overheersten de
dogachtige erfelijke eigenschappen bij deze mastiff. Die noodzakelijke
eigenschappen - beweeglijkheid, uithoudingsvermogen en aanleg voor africhting -
hebben ongetwijfeld geresulteerd in kruisingen met herdersrassen. Hierdoor is
deze hond er uiteindelijk toch anders uit gaan zien.
Bij hondenliefhebbers uit het
verleden en bij de eerste kynologen was dit hondentype nagenoeg onbekend. Dat
kwam door het nogal gewone en variabele uiterlijk van de hond, en wellicht ook
door de bescheidenheid van zijn eigenaars. Geen enkele beroemde kunstenaar of
beroemde schrijver had belangstelling voor dit hondentype van het platteland,
ook al was het van dogachtigen afgeleid en verrichtte het zeer nuttig werk.
Doggen en Berghonden waren vanwege hun indrukwekkende voorkomen veel meer in
trek bij schilders en auteurs. Uit het feit dat de Duitse veedrijver lange tijd
werd verwaarloosd, moet niet worden geconcludeerd dat zijn herkomst niet vast
zou staan of onduidelijk zou zijn. Zijn voorouders zijn bekend en zelfs
vermaard. Zoals gezegd waren het afstammelingen van de Romeinse Molossers die
kudden bewaakten en voortdreven, en niet van de vechtlustige honden die op wilde
dieren in de arena of op barbaren werden losgelaten. De Molossers die de kudden
van de Romeinse legers begeleidden, werden niet voor niets mastiffs genoemd. Die
naam is namelijk afgeleid van het Latijnse woord 'mansuetus', hetgeen 'getemd'
betekent. De voorvaders van de Rottweiler waren dus wel degelijk getemde
Molossers. De Romeinse legioenen waren voor hun voedselvoorziening aangewezen op
het vee dat in grote kudden de manschappen volgde. Voor het drijven van dit vee
waren betrouwbare en doeltreffende honden nodig. Deze belangrijke taak werd dus
vervuld door de mastiffs, die evenwel ook hun steentje bijdroegen aan de
bewaking van de kampen.
Romeinse legioenen kwamen in
Zwitserland. In deze streken treft men namen aan die bekendstaan als de bakermat
van drie van de vier Zwitserse Sennenhonden, namelijk de Berner Sennenhond, de
Entlebucher Sennenhond en de Appenzeller Sennenhond. Hoewel deze honden van
oorsprong ook veedrijvers zijn, zijn ze duidelijk anders dan de Rottweiler. Als
ze echter goed worden bekeken, kunnen er verschillende punten van overeenkomst
worden aangetroffen. De vierde Zwitserse veedrijver, de Grote Zwitserse
Sennenhond, heeft geen nauwkeuriger, geografisch bepaalde naam gekregen omdat
hij veel meer verspreid is. Deze Sennenhond is overigens het meest verwant aan
de Rottweiler.
Terwijl in Zwitserland de basis
voor deze rassen werd gelegd, rukten de Romeinen verder op. Zo kwamen zij ook in
Rottweil terecht, waar een uitgestrekt permanent militair kamp werd opgericht.
De beroemde naturalist Alfred.E.
Brehm (1829-1884) beschreef veel hondentypen uit zijn tijd, maar noemde nooit de
honden van Rottweil. Ze werden hooguit tussen neus en lippen door in de
vakliteratuur genoemd. Richard Strebel haalde ze in 1905 wel aan in het boek Die
Deutscher Hunde und Ihre Abstammung (Duitse Honden en hun afstamming). Deze
beroemde liefhebber van dogachtigen bracht de Rottweiler Metzgerhund in verband
met de Zwitserse Sennenhonden, hoewel hij hem als een schakel zag tussen de
Sennenhonden en de Beierse veedrijvers. De honden uit Beieren hebben
uiteindelijk alleen de status van ras gekregen als ruwharige variëteit (de
Riesenschnauzer).
Zoals veel andere
veedrijvershonden had de Rottweiler net zo goed nooit op het kynologisch toneel
kunnen verschijnen. In 1900 kon men in Rottweil zelf nog maar één teefje vinden
dat het plaatselijke type waardig vertegenwoordigde. De redenen daarvoor waren
heel simpel. Het drijven over de weg van grote kudden behoorde inmiddels tot het
verleden, net zoals dat in Frankrijk of Engeland het geval was. Het hinderde
namelijk het steeds drukker wordende verkeer. Het vee werd nu op een andere
manier vervoerd, onder andere per trein. Bovendien had Rottweil als
handelscentrum afgedaan en trok de stad dus geen kooplieden meer aan. Het gevolg
van een en ander was dat de Rottweiler met uitsterven werd bedreigd.
Het ras werd geholpen door
enkele vastbesloten kenners die in 1907 twee clubs oprichtten: de Deutsche
Rottweiler Klub en de Suddeutsche Rottweilerklub. In 1919 kwam daar nog een
rasclub bij. Elk van de drie clubs voerde een eigen stamboek. In 1921 verenigden
de clubs zich uiteindelijk in de ADRK, de Algemeine Deutsche Rottweilerclub. Er
bestond toen al een rasstandaard, want die was in 1904 opgenomen in het
monumentale boekwerk 'Les Races de chiens (Hondenrassen)' van graaf van Bylandt.
Overigens kreeg de Rottweiler een definitieve steun in de rug van militaire
zijde. Deskundigen van het Duitse leger begonnen namelijk belangstelling te
tonen voor het ras. In navolging van de Duitse Herder, de Boxer en de Dobermann
hielp de Rottweiler mee aan de intensieve voorbereiding voor de oorlog. De ruige
slagershond van Rottweil werd daarom vanaf 1912 het onderwerp van een selectie
die bijna uitsluitend militaire doeleinden had.
De Rottweiler zou lange tijd
onbekend blijven buiten de grenzen van zijn land van herkomst. Hij verscheen pas
in 1930 in de Verenigde Staten. Vijf jaar later zou de American Kennel Club hem
voldoende gevestigd achten om hem officieel te erkennen. In Groot-Brittannië
werd hij pas in 1966 erkend, en dat terwijl de eerste exemplaren al in 1936 op
de beroemde Cruft's hondententoonstelling werden getoond.
Deze zeer moeizame start kan
worden verklaard door de ontwikkeling die het ras heeft moeten ondergaan. Aan
het begin van de 20e eeuw leek de Rottweiler volgens de illustraties in het boek
van graaf van Bylandt in grote lijnen op de Boxer. Hij had een vergelijkbaar
voorkomen, niet zwaar of licht, maar beschikte over een minder samengetrokken
gelaatsuitdrukking. Hij had minder sierlijke lijnen, terwijl zijn oren in hun
natuurlijke staat waren gelaten. Kortom, zijn uiterlijk was tamelijk gewoon,
rustiek en vooral zonder de buitengewone kracht die hij momenteel heeft. De
Rottweiler woog toen ongeveer 30 kg. In de loop der jaren is hij dus zo'n 20 kg
aangekomen. Andere aspecten die bij de exemplaren van nu opvallen, zijn de
stierennek en de uitzonderlijk brede voorborst. De huidige Rottweiler heeft alle
kracht van een Dogachtige gepaard aan actiesnelheid en een grote weerstand. Deze
weerstand ligt dicht in de buurt van die van veel lichtere rassen. De Rottweiler
kan daarom rustig de sterkste werkhond worden genoemd.
De Duitse fokkers hebben
ongetwijfeld een schitterende prestatie geleverd bij het fokken van de
Rottweiler. Zij zijn erin geslaagd om de afschrikkende kracht van de zware
dogachtige te behouden. Hetzelfde geldt voor zijn zelfverzekerdheid,
onwankelbare moed, ongevoeligheid voor pijn en halsstarrigheid. Daarnaast hebben
zij de hond voortdurend aan het werk gehouden. Hij moest immers voldoen aan de
eisen van gebruikers zoals het leger, de politie en professionele of sportieve
dresseurs. Hij heeft zijn reputatie dan ook niet zozeer te danken aan zijn
lichaamsmaat of norse en ernstige uiterlijk, maar eerder aan nuttige
toepassingen. Zo werd hij in Duitsland door de politie en het leger ingezet, met
name door de mobiele eenheid. Hij wordt nog heel veel door de Oostenrijkse
politie gebruikt, terwijl men in Amerika in gevangenissen een beroep op hem
doet. Verder is hij in Brazilië opgenomen door parachutecommando's. Tenslotte
kan hij ook nog als lawinehond en rampenhond worden ingezet.
De Rottweiler is dus voor veel
disciplines inzetbaar en wordt zeer gewaardeerd als interventiehond en als
waakhond voor opslagplaatsen en -ruimten. Naast al deze gebruiksmogelijkheden
heeft men onlangs zelfs zijn aanleg voor het vinden van truffels ontdekt. Men
kan zich dus wel voorstellen dat een particulier al snel geneigd is om zo'n hond
aan te schaffen, al was het alleen maar uit een gevoel van veiligheid.
In 1910 verscheen voor de eerste
keer een Rottweiler op een Nederlandse tentoonstelling, twee jaar later gevolgd
door enkele exemplaren op de door de Kynologenclub Amsterdam georganiseerde
tentoonstelling in Haarlem. Vanaf dat moment konden er ieder jaar meer
Rottweilers in de Nederlandse showring worden waargenomen.
Rondom de Tweede Wereldoorlog
was er sprake van een lichte inzinking in het bestand, maar dat was niet zo
verwonderlijk. Deze grote hond had immers veel en goed voedsel nodig, iets dat
in die tijd uiteraard moeilijk te vinden was. Pas na 1947 begon men weer
belangstelling voor de Rottweiler te krijgen. Tegenwoordig worden er op grote
Belgische en Nederlandse hondententoonstellingen gemiddeld zo'n 100 exemplaren
ingeschreven.
bron: mijn hond, mijn vriend
|